Ik denk dat ik ongeveer twaalf was. Ik stond aan het begin van mijn puberteit en trok voornamelijk op met oudere jongens uit de buurt. Die buurt was een skyline van drie troosteloze woontorens waar druggebruik, vandalisme en vooral armoede welig tierden. Reden genoeg om je in een veel te krap appartementje op te sluiten met je Nintendo 8bit. Destijds keek ik nog geen horrorfilms, tenzij onbewust, wanneer Jaws (1975) of The X-Files op televisie uitgezonden werden. Maar mijn oudere vriend Serge, die twee verdiepingen boven mij woonde, bezocht al eens graag een videotheek. Je weet wel, zo’n vintage videotheek waar de prachtige VHS-covers je een andere wereld in zogen.
Op een dag vertrouwde Serge me toe dat hij de gruwelijkste film aller tijden had gezien: Cannibal Holocaust (1980). We leefden in het tijdperk waarin de peuter James Bulger vermoord werd door twee tieners die, volgens speculaties, inspiratie vonden in de film Child’s Play 3 (1991). Dat choquerende nieuws was ook tot in onze huiskamer binnengedrongen, dus mijn moeder zou nooit hebben toegestaan dat ik die kannibalenfilm ging huren. En dat was nog buiten de videotheekuitbater gerekend, want ik kan me nu moeilijk voorstellen dat die een dergelijke film aan een snotaap zou meegegeven hebben. Maar die sprekende titel is wel altijd in mijn geheugen blijven sluimeren.
Ik kan me nog perfect de dag herinneren waarop ik die film eindelijk zag. Vele jaren later. Het was april 2001. Ik was achttien, ging babysitten bij een of ander gezin in de buurt en toen de kinderen in bed lagen, begon ik te zappen. Regisseur Jan Verheyen presenteerde in die tijd een show, genaamd Filmnight Special. Daar werden allerlei cultfilms vertoond, door hem voorzien van een inleiding. En die avond stond Cannibal Holocaust op het programma. Meteen moest ik terugdenken aan de samenzweerderige toon waarop mijn vriend Serge die titel had uitgesproken. Ik was op het ergste voorbereid… en toch was ik helemaal het noorden kwijt toen de eindgeneriek van het scherm rolde. Met een ijskoude klomp in mijn maag fietste ik terug naar huis.
Het kwam voornamelijk door de realistische docustijl waarmee het verhaal over een expeditie in het amazonewoud gefilmd werd. Dit, samen met de atypische soundtrack, grafische folterpraktijken waarbij de camera niet wegdraait en enkele overbodige scènes met dierenleed, zorgde voor een onuitwisbare impact. Het kijken van dit alles was beslist geen pretje. En toch… Dat specifieke, nare gevoel, alsof mijn ingewanden in een knoop lagen, heeft mijn leven veranderd. Het had iets verontrustends en tegelijkertijd oefende het een bepaalde aantrekkingskracht op me uit. Die dag was het begin van een zoektocht naar extreme films, een zoektocht die me naar de donkerste krochten van de cinema heeft gebracht.
Dat is een gevaarlijk spel waar elke horrorliefhebber pur sang toe verleid wordt. Vroeg of laat word je gedwongen om in de spiegel te kijken en vraag je je af: waar ben ik eigenlijk mee bezig? Voor je het weet word je meegezogen in een neerwaartse spiraal waarin je telkens opnieuw je grenzen verlegt, en telkens opnieuw je geest en zintuigen blootstelt aan de meest deprimerende shit die ooit op pellicule werd vereeuwigd. Achteraf denk je soms: had ik dit maar niet gezien. En toch ben je een dag later alweer op zoek naar een film die de vorige overtreft als het op choqueren aankomt. Je wordt als het ware verslaafd aan verdorvenheid.
Een andere prent die in Filmnight Special werd uitgezonden, is The Last House on the Left (1972). Het was begin jaren ’70 en brute horror bestond, op de cartooneske films van Herschell Gordon Lewis na, niet of nauwelijks. The Last House on the Left was bovendien van een heel andere orde. Minder grafisch en expliciet wat bloedvergieten betreft, maar eerder verontrustend. De cinematografie oogde weliswaar amateuristisch, maar net daardoor was de impact groter.
The Last House on the Left was een complete stijlbreuk met de typische horrorfilms waar ik op dat moment naar keek. Denk aan klassiekers als Halloween (1978) en A Nightmare on Elm Street (1984). Na afloop was ik dan ook min of meer ontzet. Een goede film vond ik het niet, maar ik kreeg weer dat vreemde gevoel in mijn buik. Nu nog steeds trouwens. Het was ook best een gedurfde film voor die tijd. Regisseur Wes Craven heeft er lang problemen mee gehad, in die zin dat men hem een gevaarlijke psychopaat vond die geen films meer mocht maken. Met als gevolg dat zijn volgende projecten maar moeilijk uit de startblokken geraakten. Zo werd bijvoorbeeld bij een vertoning van zijn latere film The Hills Have Eyes (1977) de projectiekamer bestormd door het publiek, dat vervolgens de filmrol woest verscheurde. Het zegt veel over hoe controversieel Cravens films gezien de tijdsgeest waren en hoe hij de weg heeft vrijgemaakt voor de ontwikkeling van het genre. The Last House on the Left is nu vooral een curiosum, een cultklassieker.
Het doet iets met een mens om zulk expliciet geweld te aanschouwen. Gelukkig is er nog het witte doek of het televisiescherm als filter om ons ervan te overtuigen dat het allemaal niet echt is. Of zoals de tagline van The Last House on the Left luidt: To avoid fainting, keep repeating: “It’s only a movie, only a movie, only a movie…”. Een reeks films die daarover veel twijfel zaaide, was Faces of Death (1978). Het was een compilatie van clips waarin de dood centraal stond, in de tijd dat het uitkwam een ware undergroundhype omdat het allemaal zo realistisch leek. Vreemd genoeg werd een van deze films vertoond toen ik op de middelbare school zat. Zeker weet ik het niet meer, maar ik vermoed dat het binnen de lessen levensbeschouwing kaderde. De context of de groepsdiscussie nadien herinner ik me niet meer. Wel is er één beeld dat vandaag nog steeds op mijn netvlies gebrand staat: dat van een kat die bij wijze van delicatesse levend gefrituurd wordt en onmiddellijk daarna nog meer pijnen ondergaat doordat iemand de pels van haar stuiptrekkende lichaampje scheurt.
Dierenleed is voor de meeste horrorfans een taboe. Omdat dieren in wezen onschuldig zijn? Wellicht. Helaas zijn er flink wat afgeslacht voor “de kunst”. Denk maar aan de rechtszaken en censuurcampagnes in navolging van Cannibal Holocaust. En hoe zit het dan met kinderen? Zij zijn in wezen toch ook onschuldig? Of niet? Neem bijvoorbeeld Who Can Kill a Child? (1976). Daarin worden verschillende kinderen vakkundig een kopje kleiner gemaakt. Maar ze hebben het wel zelf uitgelokt door, net zoals in Eden Lake (2008), willekeurig enkele volwassenen het leven zuur te maken. Dat maakt het net iets makkelijker om naar te kijken. Gerechtigheid is het gevoel dat hier voornamelijk primeert. Om maar aan te tonen dat de context essentieel is in de ervaring of iets al dan niet choquerend is. Het zegt ook iets over ons oerinstinct, over hoe wij als mens in elkaar zitten.
Op zoek naar mijn eigen grenzen belandde ik in mijn twintigerjaren in “Forbidden City”. Dat was een obscuur winkeltje, gelegen in een steegje in Antwerpen dat door iedereen over het hoofd werd gezien, zowel door toeristen als buurtbewoners. Klimop hing in slingers voor de inkom, alsof de eigenaar daarmee wilde zeggen dat zijn shop te betreden een avontuur was. Aangezien de etalage werkelijk uitpuilde met films waarvan de hoezen mijn zinnen prikkelden, was de klimop en de krijsende deur die daarachter verscholen lag, een hindernis die ik graag nam. Alwin, een jongeman die er veel normaler uitzag dan je zou verwachten, raadde mij de ene film na de andere aan.
In die tijd ging er een nieuwe wereld voor mij open. Ik maakte bijvoorbeeld kennis met Nekromantik (1987) waarin necrofilie een koppel uit elkaar drijft. Ondertussen heeft Nekromantik een heuse cultstatus verworven en is de film het best te bekijken als curiosum. Filmtechnisch oogt het helaas allemaal niet zo fraai. Extreme en choquerende scènes zijn er daarentegen in overvloed. Wie door alle ranzigheid heen kijkt, ontdekt wellicht ook de artistieke ambitie van regisseur Jörg Buttgereit om, ondanks de bizarre inhoud, het nodige drama in het verhaal te verweven.
Alwin leerde me eveneens films kennen waarin personages slechts werden opgevoerd als subjecten van lichamelijke en psychologische vernederingen. Films als Salo (1975) en Men Behind the Sun (1988), die niet geschikt zijn voor kijkers met een gevoelige maag. Maar soms was de nieuwsgierigheid zo sterk dat ik mezelf misselijk liet maken door de gruwelijke experimenten in concentratiekampen en de perverse spelletjes die nazi’s met hun lijfeigenen spelen. Beide films duiken vandaag nog steeds op in lijstjes met meest choquerende films aller tijden.
Een minder bekende film die dezelfde principes hanteert, is The Poughkeepsie Tapes (2007). In deze prent zien we hoe de verbrokkelende sociale cohesie in de maatschappij de voedingsbodem vormt voor ’s werelds meest gevreesde roofdier: de lustmoordenaar. Aan de hand van teruggevonden videotapes reconstrueert deze nepdocumentaire de activiteiten van een psychopaat die de politie telkens te slim af is. De makers streven een soort confronterend realisme na. De getoonde beelden zijn dan ook even wansmakelijk als gestoord, maar het is vooral de slinksheid en het doordachte patroon achter de wandaden van deze lustmoordenaar die je een ongemakkelijk gevoel bezorgen. In dat opzicht zijn niet zozeer de lichamelijke martelingen als wel de psychologische terreur en de totale vernedering behoorlijk aangrijpend. De scène waarin één van zijn slachtoffers haar emotionele en psychische afhankelijkheid ten opzichte van “haar meester” verklaart, getuigt van de maximale destructie van de innerlijke mens. Het zwartgallige einde helpt ook al niet om even op adem te komen.
Het gevaar met dit soort films is dat ze naar plotloos geweld neigen. Een soort martelporno die niets meer met het medium film te maken heeft, maar louter een niche van extreme fetisjisten haar fix bezorgt. The Poughkeepsie Tapes begeeft zich wat dat betreft op de grens van het toelaatbare, waardoor ook de impact aanwezig blijft. Een reeks die het tegenovergestelde effect bereikt, is August Underground (2001, 2003, 2007). Een beetje vergelijkbaar is Flower of Flesh and Blood (1985), destijds verkeerdelijk voor onvervalste snuff aanzien. Door gebrek aan verhaal en het uitsluitend tonen van martelingen en andere perversiteiten, kan je je afvragen of dit soort cinema wel bestaansrecht heeft.
Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich gelukkig artistieke films waarin expliciete beelden net als functie hebben een boodschap te versterken, hetzij in de vorm van metaforen en symbolen of gewoon als middel om de kijker met de neus op de feiten te drukken. Dat maakt de spreekwoordelijke stomp in de maag er echter niet minder om. Lars von Trier toont in Antichrist (2009) dat choqueren ook een middel kan zijn om iets te vertellen, in plaats van een doel op zich. De film handelt over de zwartste kanten van de menselijke ziel. Er is geen enkele manier om dit op een overtuigende wijze te portretteren zonder het tonen van sequenties waarin pornografie, marteling en zelfverminking centraal staan. De beelden dragen bij tot de psychologische ontwikkeling van de twee hoofdpersonages die elk op hun eigen manier de tragische dood van hun kind proberen te verwerken. Door de stijlvolle cinematografie en het aangrijpende verhaal heeft Antichrist zelfs de weg naar het grote publiek gevonden, waar gelijkaardige films vaak niet verder komen dan de obscure collectie van een zonderling.
Net zoals Lars von Trier heeft ook Pascal Laugier in Martyrs (2008) iets zinnigs te vertellen. Een vrouw wordt gevangengenomen door een geheime genootschap en dagenlang mishandeld en gefolterd, met maar één doel: haar naar de grens tussen leven en dood voeren zodat ze verslag kan uitbrengen van wat ze ziet. Net zoals de vrouw moet de kijker heel wat beproevingen doorstaan. Je wordt onderworpen aan een ellenlange sequentie waarin de beul zijn dominantie laat gelden. De camera schuwt geen detail en dat is ook noodzakelijk voor de ontknoping. Eenzelfde mechanisme wordt toegepast in films als I Spit on Your Grave (1978) en Irréversible (2002). Gedurende een tiental minuten of zelfs langer zoomt de regisseur in op een gewelddadige verkrachting en het getormenteerde gezicht van het slachtoffer. Allesbehalve aangenaam om naar te kijken, met dit verschil dat het vervolg hierop, zijnde de wraakacties, voldoening en ook een zekere gemoedsrust schenkt.
Die gemoedsrust is uiteindelijk toch iets waar je als kijker naar hunkert. Wat ik na al die jaren geleerd heb, is dat deze zwerftocht doorheen de catacomben van de horrorcinema een noodzakelijk kwaad was om het genre beter te begrijpen. Ook ben ik op mijn eigen grenzen gebotst. Gek genoeg (of misschien net niet) ben ik lang niet meer de avonturier die ik vroeger was. Gelukkig maar, denk ik nu. Maar misschien denk jij er wel helemaal anders over. Waar ligt jouw grens?
Een mooi en erg herkenbaar artikel. Ik bent 4 jaar ouder dan jij en ik was 8 toen ik in de bioscoop The Fly gezien heb. Een wetenschapper die verandert in een vlieg: dat moet wel net zoiets zijn als Ant-man of Spider-man! Nou, niet dus 😉 Dat ik er een trauma aan over heb gehouden mag een understatement heten, maar ik herken wel de drang daarna om toch weer op zoek te gaan naar dat gevoel, hoe desastreus dat ook is geweest voor me 😛 Ook herken ik nog de dagenlange zoektochten in videotheken naar horrorfilms, die mooie voorkantjes… Lees verder »